De atmosfeer van de Aarde is verdeeld in vier lagen of 'sferen'. Elke laag wordt gekenmerkt door een verschillend temperatuurverloop in functie van de hoogte.
Troposfeer
De troposfeer (tussen 0 en ongeveer 15 kilometer) is de eerste laag boven het aardoppervlak en bevat ongeveer 85 tot 90 % van de massa van de aardatmosfeer. Het wordt gekenmerkt door een afname in temperetatuur naarmate men in hoogte stijgt.
Het temperatuurprofiel van de troposfeer is grotendeels het resultaat van de opwarming van het aardoppervlak door inkomende zonnestraling. De warmte wordt via de troposfeer opnieuw uitgestraald door middel van een combinatie van convectie- en turbulentietransfer. Het weer speelt zich af in de troposfeer.
Stratosfeer
In de stratosfeer (tussen 15 en 50 km ongeveer) stijgt de temperatuur naarmate men in hoogte stijgt.
Deze opwarming is het resultaat van de rechtstreekse absorptie van zonnestraling door de ozonlaag, wat een groot deel van de schadelijke ultraviolette straling van de Zon verhindert om het aardoppervlak te bereiken.
Mesosfeer
De mesosfeer is de volgende laag van de atmosfeer (van 50 tot 90 km), opnieuw gekenmerkt door afnemende temperatuur met stijgende hoogte, tot een gemiddelde van -90°C.
Veel meteoren verbranden in deze laag wanneer ze de aardatmosfeer binnendringen.
Thermosfeer
Daarna neemt de thermosfeer het over, met temperaturen die geleidelijk aan toenmenen met de stijgende hoogte. Het is de laag van de atmosfeer die als eerste wordt blootgesteld aan de zonnestraling.
De thermosfeer bevat ook de ionosfeer, een regio van de atmosfeer met geladen deeltjes. Hier komt het poollicht vooral voor.
Exosfeer
De bovenste limiet van de aardatomfeer is de exosfeer waar de atmosfeer en de ruimte samenkomen.